Lang geleden
In het noorden van Scandinavie zijn grottekeningen gevonden van mensen op ski’s. Deze tekeningen bleken 6000 tot 7000 jaar oud te zijn. In de zoektocht naar onder andere voedsel en kleding trokken de toenmalige bewoners mee met kuddes rendieren.
Zo hoog in het noorden heerste een lange en strenge winters en ligt er voor langere periodes sneeuw. Om het verplaatsen over land makkelijker te maken werd er gebruik gemaakt van ski’s. De ski’s waren lang en smal, maar zagen er toen heel anders uit dan dat we nu gewend zijn.
Om de oudste ski die ooit gevonden is te kunnen bekijken moet je afreizen naar het skimuseum in Olso. Deze 2600 jaar oude ski werd in veengrond aangetroffen. De eigenschappen van veengrond zorgen voor een langzame vertering. Het ontwerp is heel doordacht: de ski heeft een oplopende voor- en achterkant en in het midden is hij dikker en zit er een gat. Door dat gat werd een twijg, een soort takje, gestoken waarmee de ski aan de voet vastgemaakt kon worden. De gevonden ski is ongeveer 80 cm lang en 30 cm breed. Met enige fantasie lijkt hij op de sneeuwschoenen van tegenwoordig. Alle andere oude ski’s die men heeft gevonden, zijn van een veel recentere datum. In Noord-Siberië is een ski van 200 jaar oud gevonden, die eruitziet als een snowboard van nu. In Lapland en Siberië zijn ook “echte” ski’s gevonden uit diezelfde periode. Deze ski’s hebben net als nu een lange smalle vorm. Omdat er toen geen liften waren, werd er met de ski’s omhoog gelopen. Om het lopen te vereenvoudigen en te voorkomen dat de ski’s terug gleden werden er dierenhuiden onder de ski’s vastgemaakt.
Tot aan het begin van de 19e eeuw werden ski’s voornamelijk gebruikt als vervoermiddel. Skiën leek in die tijd veel meer op het hedendaagse langlaufen dan op alpineskiën. Het rare is dat de eerste verhalen over mensen die gewoon voor de lol van een helling afgleden al 1000 jaar oud zijn. In IJslandse poëzie uit de elfde eeuw wordt enthousiast verteld over de snelheid waarmee de Viking koning Hadrade (1046-1066) durft af te dalen. Snel skiën is in die gedichten duidelijk een kunst en betekende dat je rijk was. Daarna laat de geschiedschrijving ons helaas in de steek tot 800 jaar later. Pas vanaf 1800 weten we weer hoe het verder is gelopen met onze geliefde sport.
Noren
Zoals gezegd waren we tot 1800 voornamelijk aan het lopen op ski’s. Het alpineskiën van de Vikingen leek te zijn uitgestorven. Dat neemt niet weg dat het moderne skiën toch ook weer is begonnen bij de erfgenamen van Harald Hadrade: de Noren. Begin 19de eeuw waren er lange smalle ski’s van hout. Op de ski’s was een soort veterlus gemaakt, waar je de voorkant van je schoen in kon doen. Vergelijkbaar met de moderne bindingen voor klassiek langlaufen. De skiër gebruikte één lange, dikke stok. Uit deze tijd stammen ook de eerste verhalen (na de Vikingen) over een soort afdaling op ski’s. Zo schreef de Deense dominee Knut Leem een artikel over kinderen die meededen aan een wedstrijd waarbij ze al glijdend op ski’s een hoed moesten oprapen. Een veelgebruikte afdalingstechniek was dat skiërs op hun stok gingen zitten, zoals een heks op haar bezem, en zo probeerden te sturen. Een andere gebruikte techniek was met een lange stok steun zoeken in de sneeuw en met de stok mee draaien. Het werkte net zoals bij het kanoën, je draait de kant op waar je met je peddel (of je stok dus) remt.
Toerisme
In Noorwegen was skiën doordeweeks een pure noodzaak en in het weekend een vorm van recreatie. Maar, in de Alpenlanden zag men een andere mogelijkheid: toerisme. Europa had aan het begin van de 20e eeuw een uitgebreid spoorwegnet dat de rijkere burgers in staat stelde om redelijk comfortabel te reizen. In de Alpen stonden grote, luxe hotels waar deze vakantiegangers in de zomer werden ontvangen. In de winter waren die hotels gesloten, maar nu zag men in de opkomende skisport grote mogelijkheden voor de winter. Omdat in de Alpen de hellingen over het algemeen steiler zijn dan in Noorwegen groeide al snel het besef dat de technieken die tot dan toe gehanteerd werden niet voldoende waren. De Oostenrijker Zdarsky uit Lilienfeld schrijft in 1896 een boek dat een doorbraak voor alpineski technieken zal blijken te zijn. In dat boek wordt voor het eerst het maken van een bocht met een “skiploeg” beschreven. De vele (voornamelijk Engelse) toeristen blijken met de methoden van Zdarsky veel sneller skiën te leren dan met de eerder gehanteerde methoden. Ook het leger dat zich aan het voorbereiden was op de Eerste Wereldoorlog, kwam met goede tips om skiën makkelijker te maken. Zo ontstonden uiteindelijk de alpine technieken.
Wedstrijden
In de rest van Europa nam de wedstrijdsport een heel andere wending dan in Scandinavië. Bij de Noren bleef skispringen het favoriete onderdeel. In de Alpen organiseerden de Engelsen de eerste alpinewedstrijden. In 1911 werd in Montana in Zwitserland de eerste afdaling gehouden. Dat was de “Roberts of Kandahar Challenge Cup”. Het was een race tegen de klok, precies zoals nu. Het parcours ging door diepe sneeuw en hindernissen zorgden ervoor dat de deelnemers niet recht naar beneden konden skiën. Elf jaar later, in 1922, organiseerde Arnold Lunn bij het Palace Hotel in het Zwitserse Mürren de eerste (reuze)slalomwedstrijd. Weer twee jaar later vond, ook in Mürren, de eerste combinatiewedstrijd (combinatie van slalom en afdaling) plaats. In die tijd organiseerden de Zwitsers alleen wedstrijden waarbij de skistijl werd beoordeeld. Daarbij ging het dus om de vraag wie het mooiste en meest elegant de berg afkwam.
Op bestuursniveau werd inmiddels een bitter gevecht gestreden. Aan het begin van de jaren ’20 erkende de Fédération Internationale de Ski (FIS) alleen langlauf en skispringen als officiële wedstrijdvormen. Dit had alles te maken met het feit dat alle FIS-topbestuurders in die tijd Scandinaviërs waren. In 1924 werden de eerste wereldkampioenschappen in Chamonix gehouden en een jaar later werd met terugwerkende kracht besloten dat het maar gelijk de eerste Olympische Winterspelen waren geweest. De FIS organiseerde vervolgens jaarlijks wereldkampioenschappen en bleef de alpine onderdelen boycotten voor de Olympische Winterspelen van Sankt Moritz (1928) en Lake Placid (1932). In 1928 bundelden de voorstanders van de alpine-onderdelen, dus het skiën, hun krachten. De Europese giganten op alpinegebied, Arnold Lunn’s Kandahar Ski Club en Hannes Schneider’s Ski Club Arlberg, organiseerden samen een combinatie in St. Anton: de Arlberg-Kandahar, die toegankelijk was voor iedereen. De winnaar van deze wedstrijd kreeg veel meer eer en aandacht dan de Olympische kampioenen van St. Moritz in datzelfde jaar. Er was zoveel aandacht voor de Arlberg- Kandahar wedstrijd dat andere skigebieden niet achter konden blijven. In 1931 hielden Kitzbühel en Wengen de eerste van hun jaarlijks terugkerende wedstrijden op de Hahnenkamm, respectievelijk Lauberhorn. In datzelfde jaar gaf de FIS toestemming voor de eerste alpine wereldkampioenschappen in Mürren en vijf jaar later erkende het IOC (Internationaal Olympisch Comité) het alpineskiën als olympische sport. In 1936 was alpineskiën voor het eerst een onderdeel op de Olympische Spelen in Garmisch Partenkirchen in Nazi-Duitsland.
Liften
In de jaren ’30 kwam de skisport echt tot bloei. De oorzaak lag voor een groot deel in de opkomst van de skilift. Aanvankelijk werd uitsluitend gebruik gemaakt van touwliften. Die bestonden simpelweg uit een touw dat je moest vasthouden. Je ziet dit soort liften nog wel eens bij de babyweitjes. In 1927 bouwden de Fransen voor wandelaars en skiërs de eerste gondellift in Chamonix. Een jaar later gevolgd door een aparte sleeplift voor beginnende skiërs. In 1928 bouwde Engelberg de eerste gondellift die speciaal bestemd was voor skiërs en in 1932 kreeg Gerhard Müller uit Zürich patent op een treklift met de motor van een motorfiets als aandrijving. In 1936 werd de eerste ankerlift, zoals we die nu ook nog kennen, in Davos een feit. In datzelfde jaar ontwierp de Amerikaan Jim Curran de eerste stoeltjeslift voor de opening van Sun Valley. Men begon in deze tijd ook met de bouw van skidorpen en wintersport werd in korte tijd razend populair bij de betere middenklasse en de oude adel. Door de opkomst van de skilift werd de afdalingssport definitief gescheiden van het toerskiën (waarbij de skiërs zelf omhoog lopen).
Amerika
Door de Tweede Wereldoorlog kon het skiën niet verbeteren. Veel Oostenrijkse skileraren, (waaronder Hannes Schneider) vluchtten naar de Verenigde Staten om daar skischolen te leiden. Hierdoor konden de Amerikanen hun skitechnische achterstand op Europa definitief wegwerken. De sport was in de VS populair bij een heel ander publiek dan in Europa. Het gemiddelde kantoorpersoneel kon zich makkelijk een weekendje skiën veroorloven en de trein- en busverbindingen naar de skigebieden waren uitstekend. Bovendien werden met Amerikaanse voortvarendheid overal liften aangelegd, zodat de skiërs veel meer afdalingen op een dag konden maken. En om een afdaling te maken is een goede skitechniek nodig. Dus voordat Amerika ook aan de oorlog ging meedoen, waren skischolen al heel populair.
De oorlog was een grote inspiratiebron voor allerlei technische ontwikkelingen en uitvindingen. Eenmaal bevrijd van de oorlogsellende bekeek men de skisport dan ook met een nieuwe technische blik. Vanaf dat moment werden de ontwikkelingen bepaald door technische innovaties en aanvankelijk namen vooral de Verenigde Staten daarbij het voortouw.
Binding
Sinds de jaren ’20 maakte men gebruik van twee skistokken. Deze waren van bamboe en dat betekende dat ze niet alleen zwaar waren, maar ook regelmatig braken. De ski’s zelf bestonden aan het einde van de tweede wereldoorlog nog volledig uit hout en ook die braken regelmatig. Bovendien moesten ze om de paar afdalingen worden gewaxt om te blijven glijden. Vanaf het begin van de jaren ’30 waren er losse staalkanten verkrijgbaar, die je zelf in de ski moest schroeven. De schoenen waren in die tijd nog van zacht leer en gaven te weinig steun om effectief te kunnen sturen. Veiligheidsbindingen bestonden nog niet, dus gebroken benen en andere ernstige blessures kwamen veel voor.
Het duurde lang voordat er bindingen waren die veilig waren, zoals we die nu kennen. Aan het begin van de oorlog, dus rond 1945, presenteerde Hjalmar Hvam uit Seattle de eerste bindingen met een teenstuk dat in geval van nood losliet. Later, aan het begin van de jaren ’50, verschenen de eerste veiligheidsbindingen die zowel aan de voorkant als aan de achterkant los konden schieten. Eind jaren ’50 bracht Look de eerste step-in bindingen op de markt. Het duurde echter tot halverwege de jaren ’70 voordat skiërs een betrouwbare step-in binding konden kopen waarvan het teen- en het hakstuk onafhankelijk van elkaar los konden laten.
Skischoen
Henke Boots kocht in 1954 een Zwitsers patent voor “schnallen”. Dat betekent dat hij schoenen mocht maken met de zogenaamde schnalltechniek, het bekende kliksysteem. Eindelijk kon het eindeloze gepruts met veters achterwege blijven. Toch was de schnall niet meteen een groot succes. De leren schoenen rekten namelijk gewoon mee als de schnallen werden gesloten en daarom was het nog steeds niet mogelijk om een precieze aansluiting op de voet te krijgen. In 1957 loste Bob de Lange dit probleem op. Hij ontwierp de eerste plastic skischoen met schnallen, waardoor de schoenen eindelijk een nauwe pasvorm hadden en de nodige steun konden geven bij het besturen van de ski. In de jaren ’80 en het begin van de jaren ’90 leken de schnallen nog even te verdwijnen in het voordeel van de achter-instapschoen, maar inmiddels is de skischoen met schnallen weer helemaal terug.
Ski’s
De ontwikkelingen van de ski’s gingen veel sneller. Dynamic deed iets aan de irritante waxperikelen door in 1946 de eerste ski met een superglad, plastic belag te maken. In 1947 ontwierp Howard Head ski’s van aluminium met een multiplex houten kern. Deze ski’s draaiden zo makkelijk dat ze over het algemeen als een vorm van “bedrog” werden beschouwd! In 1954 kwam de eerste volledig kunststof ski op de markt, de Holley. Toch zou het nog tot in de jaren ’60 duren voordat Rossignol en Kneissl fiberglas op grote schaal gingen toepassen. Fiberglasmaterialen maakten de ski’s wendbaarder dan aluminium en hadden als grote voordeel dat ze bij een botsing niet blijvend verbogen. Inmiddels zijn bijna alle lichte metalen en kunststoffen de revue gepasseerd: kavlar, carbon, schuim, titanium, titanal, noem maar op. Hout en fiberglas lijken voorlopig de enige blijvers. Sinds Elan in 1991 de Parabolic presenteerde, zijn we met de vorm van ski’s “terug bij af”. Alle fabrikanten hebben inmiddels begrepen dat de telemarkers meer dan 100 jaar geleden gelijk hadden toen ze ski’s maakten met een smal midden en brede uiteinden.
Techniek
Lange tijd bleef de skitechniek onveranderd. Pas in de jaren ’60 deed het wedelen met succes zijn intrede. Met deze techniek maakte de skiër korte bochten, terwijl de ski’s steeds parallel blijven. Hierdoor kon de skiër uiterst kort draaien, zonder uit balans te raken. Dat maakte ze veel wendbaarder wat zowel de veiligheid als het skiplezier enorm ten goede kwam. Met uitzondering van een paar specifieke technieken voor skiën op hoge snelheid, is er pas sinds de introductie van de moderne getailleerde ski weer iets nieuws onder de zon; carven, waarbij bochten als het ware worden “gesneden” met de kanten van de ski. Deze carvetechniek stelt nieuwelingen in staat om de sport nog sneller onder de knie te krijgen.
Mathias Zdarksy (1865 – 1940)
De uit Mähren afkomstige Mathias Zdarsy werd door het bericht over de expeditie van Nansens geïnspireerd en liet in 1890 ski’s uit Noorwegen komen. Deze waren 294 cm lang, 8 cm breedt en 4,75 kg zwaar. Hij had gelijk door dat deze ski’s ongeschikt waren voor het alpineskiën en liet ze afkorten tot 180 cm en de gleuf verwijderen.
Zijn grootste verdienst was de ontwikkeling van de “Lilienfelder binding”. Een uitvinding die in het voorjaar van 1896 in Wenen gepatenteed werd. Het was een metalen plaat die naar voren en achter bewegen kon en zijwaard stabiel was. In 1896 verscheen zijn eerste leerboek “Alpine-Lilienfelder-Skilauftechniek”.
Zdarksy had een techniek ontwikkeld waarbij het markanste bewegingselement het stemmen was. De bocht, een halve circel, die hij als slangenspoor aan elkaar kan verbinden, vergelijkbaar met de huidige bochten, maar dan met dalzijdig bijsluiten en met het gewicht naar binnen. Hij gebruikte één stok “de Alpinelans”, die hij bij de richtingsveranderingen wisselde. Deze techniek, die zich onderscheide van de Noren, is voor weinige toepasbaar.
Georg Bilgei (1873 – 1934)
Ook de militairen begonnen zich voor het skiën te intresseren. Ook de uit de Vorarlberg afkomstige bergofficier Georg Bilgeri. Bilgeri was niet zo laaiend als Zdarsky maar kwam toch met idee van twee stokken. Vervolgens kwam hij met de stok die hij uit elkaar kon halen. Daarmee had hij één lange stok voor de afdaling en twee korte stokken voor tijdens het klimmen. Bilgeri organiseerde op grote schaal skilessen voor militairen om de soldaten beter voor te bereiden op de inzet in de bergen. Vervolgens ontwikkelde zich na de oorlog een echte “Skiboom” door de duizende goed opgeleide skileraren.
Hannes Schneider (1890 – 1955)
Langzaam ontwikkelde St. Anton am Arlberg zich tot het Mekka van de skisport in Oostenrijk. Zeker toen de geboren en getogen Arlberger Hannes Scheider in 1922 uit de Oorlog terug keerde en bij terugkomst de eerste skischool van Oostenrijk (Skischule Arlberg) begon. Hij was in zijn tijd een van de beste op het gebied van skiën, langlaufen en skispringen.
Hij creëerde zijn eigen lesplan: Schuss – Pflug – Pflugbogen – Stemmbogen – Stemmkristiania (Stembochten – Carven Grundstufe).
Hannes Schneider was een buitengewone skiër en beïndrukte Dr. Arnold Fanck die hem spontaan liet meewerken aan zijn film “Der weisse Rausch”. Deze film en later andere films zorgde voor intresse bij de grote massa.
Schneiders superioriteit bij wedstrijden bracht hem met de engelse Sir Arnold in contact. Ze organiseerde samen de eerste Alrberger Kandahar-wedstrijd als alpine combinatie (alpine combinatie is een combinatie in het alpine skiën die uit een snelheid- en techniek discipline, namelijk de afdaling en slalom, bestaat). Het wedstrijd skiën was geboren. Door de wedstrijden gestimuleerd ontwikkelde de skitechniek zich in een razend tempo verder. Een man heeft bijgedragen aan deze ontwikkeling: Toni Seelos.
Toni Seelos (1911-2006)
Toni Seelos is in de jaren ’30 de succesvolste wedstrijdskiër. Hij geldt als schepper van de ‘temposchwung’ – een stembocht, waarbij het stemmen alleen door de filmcamera’s vastgelegd kon worden. Het gaat daarbij niet om het ontlasten van de ski’s maar om een stapverlichting. Seelos kwam tot het maken van deze bocht omdat de slalom steeds smaller werd gestoken en er voor een stembocht geen tijd meer was. Zijn bochten werden ook, onterecht, als parallelbocht bestempeld. Voor het oog leek het een parallelbocht, maar technisch gezien was dat het niet.
Bij de Olympische winterspelen in Garmisch-Partenkirchen skied Seelos als voorloper (als skileraar en training mag hij niet starten). Ondanks een val voor de finish blijft hij 5 seconden voor de toenmalige Olympisch kampioen. Hij mag bij de tweede afdaling niet meer starten zodat de declassering van de Olympisch kampioen niet zo opvalt.
Toni Ducia – Harald Reinl
Deze twee skileraren uit Innsbruck geven les bij de skiclub in Parijs en verwerpen het roteren. De richtingsveranderingen vanuit het roteren kosten te veel tijd en brengen de wedstrijdskiërs in een slechte uitgangspositie voor de volgende bocht.
F. Hoschek en F. Wolfgang
F. Hoschek en F. Wolfgang komen uit de turnlerarenopleiding. Zij willen de basis van het “natuurlijke draaien” invoeren bij het skiën en willen daarom dat alle richtingsveranderingen parallel geskied worden. Ze ontwikkelen in 1935 hun skilerarenplan “Das natürlichen Schwungfahren”. Dit leidt tot een overdreven rotatie en een ontlasting door de hoogbeweging.
Diep-hoog-diep met rotatie werd de schroeftechniek genoemd. Het overdrijven van de rotatie ging zo ver, dat er houten schijven aan de stokken werden bevestigd om de draaiwerking te versterken.
De vele ongelukken door het uitsluitend parallel skiën zorgde ervoor dat de pflug zijn plek terugveroverde.
Dobbelestok en tegen-schouderskiën
De dubbele stoktechniek werd na de oorlog bij de wedstrijdsport aangemoedigd. Het draaien van de ski’s werd verlicht door het inzetten van beide stokken. Rond 1947/48 werd het tegen-schouderdraaien geboren. Met dezelfde reden waarom bij Seelos het uitstemmen wegbleef werd met de binnenste schouder tegen de slalompoort aan geskied. Hierdoor kon tijd worden gewonnen.
Stefan Kruckenhauser
In de jaren ’50 zijn de skitheoreticus verdeeld in twee kampen: aan de ene kant de Arlberger skischool onder leiding van Stefan Kruckenhauser, die een zo min mogelijke draaiing van het bovenlichaam vertegenwoordigde en aan de andere kant de franse skischolen, die een sterke beweging van het hele lichaam aanleert. In de wedstrijdsport komt de “Wedeltechniek” steeds meer door, een korte bocht welke alleen mogelijk is zonder meedraaien van het bovenlichaam. Met foto’s en film voert Kruckenhauser de nieuwe bewegingstechniek steeds verder door. De franse skischool wordt daardoor steeds verder verdrongen.
De eerste skicongressen
In Zürs am Arlberg komt het tot een eerste skicongres. Een bijeenkomst van nieuwe skinaties. De demonstraties worden uitsluitend door Oostenrijkers uitgevoerd. Ondanks dat de demonstraties geïnspireerd worden door een matige rotatie…
Wordt vervolgd…
Bron:
http://www.nskiv.org
Snowsport Academy Das Skilehrerbuch